FYI.

This story is over 5 years old.

klassieke muziek

Ik deed een maand lang ontzettend mijn best om klassieke muziek te leren waarderen

Mijn ouders draaiden vroeger weleens wat Beethoven op zondagochtend, maar dat heeft nooit geleid tot een volwassen waardering van klassieke muziek. Kun je dat aanleren?

Ik ben nooit groot fan geweest van klassieke muziek. Mijn ouders draaiden vroeger weleens wat Beethoven, of Mozart, of Vivaldi in de woonkamer op zondagochtend, maar dat heeft nooit echt tot een volwassen waardering van het klassieke genre geleid. Ergens is dat prima – een mens kan immers niet alles leuk vinden – maar aan de andere kant vond ik het ook jammer. Wat als er een hele wereld van culturele rijkdom aan me voorbijging? Wat als het iets was waar ik weleens diep door geraakt zou kunnen worden? Als er zoveel andere, voornamelijk oude, mensen zó kunnen genieten van een klassiek concert, waarom zou ik dat niet cool kunnen vinden?

Advertentie

In een zoektocht naar een antwoord besloot ik mijzelf vol in de klassieke muziek te storten.  Een maand lang bezocht ik concerten en sprak ik met enthousiaste vrienden, een beroemde dirigent en een pasbenoemde persman bij het Rotterdam Philharmonisch Orkest over de waarde en aantrekkingskracht van klassieke muziek.

"Alle muziek is seksueel, denk ik"

Een gids moest er komen, een handleiding waar iedereen die de kunstvorm niet begreep of niet interessant vond maar even doorheen hoefde te bladeren om toegang te krijgen tot die mysterieuze wereld die voor mij ook als een nog onverkend landschap voor me lag. Een ambitieus plan, zo bleek al snel toen ik een week later voor het eerst in een concertzaal zat en ik niet een heel getalenteerde klassiekemuziekluisteraar bleek te zijn.

Omdat ik het niet aandurfde volledig onvoorbereid in gesprek te gaan met al die serieuze muziekmensen van concertgebouwen en filharmonische orkesten, ging ik eerst naar een uitvoering van Canto Ostinato van Simeon ten Holt in het Concertgebouw in Amsterdam. Het stuk werd door een aantal van mijn wat meer cultureel onderlegde vrienden sterk aangeprezen.

Ik zat ergens helemaal achterin de zaal, netjes weggestopt achter een paal, precies waar ik thuishoor. Ik deed mijn best, want dat had ik mezelf beloofd, maar als ik eerlijk ben verveelde ik er mijn brein uit m’n pan. Vier pianisten in het midden van de zaal speelden een bijna twee uur durend stuk, dat vrijwel de hele tijd hetzelfde themaatje volgt. Het voelde alsof ik dreef op een muzikale rivier, met wisselend succes het landschap in de gaten houdend dat langzaam aan me voorbij trok. Mijn aandacht dobberde ook maar wat rond, als een ontembare badeend met een geknakt gevoel voor richting. Ergens aan mijn rechterkant zat in de verte iemand stiekem te kuchen. Maar niets is stiekem in een zaal met deze akoestiek, en de eigenaar van de kriebelende keel moet zich pijnlijk bewust geweest zijn van haar rol als stoorzender.

Advertentie

Dit is het stuk van Ten Holt, maar dan zonder het zicht op die vier pianisten en die paal. Wel lijkt er wel precies dezelfde ingehouden nerveuze kucher in de zaal te zitten als die avond in Amsterdam

Nog dagenlang stuiterde het obstinate pianoriedeltje rebels rond in mijn hoofd. Ik snap ergens wel wat de bedoeling was: het tergend lang opbouwen van spanning, het toewerken naar een climax, dissonante tonen voorbij laten dwarrelen om ze later te kunnen oplossen om tot een soort apotheose te kunnen komen. Maar het hele gebeuren was uiteindelijk vooral een zwevende, moeizame tocht buiten mijn comfort zone. Ergens begon de gedachte te dagen: misschien was dat ook wel de bedoeling?

Een oude punker

Later die week loop ik, via de achteringang, het gebouw van het Rotterdam Philharmonisch Orkest binnen. Ik ben uitgenodigd om te komen kijken en luisteren naar een repetitie voor het stuk dat later die week wordt gespeeld. Marco van Schaardenburgh, sinds een paar maanden de persvoorlichter van het orkest, komt met uitgestoken hand op me afgelopen. Met zijn halflange haar, leren jas en gerafelde broek valt hij op tussen de overhemden dragende, netjes geknipte muzikanten, technici en ander volk dat om me heen druk in de weer is. Hij is een oude punker, vertelt hij, en stond vroeger vooral vooraan bij hardcorebands te moshen. Ik mag hem meteen.

Hij is eigenlijk begonnen zich met klassieke muziek bezig te houden sinds hij deze baan als persvoorlichter kreeg. Sindsdien heeft hij zich voorgenomen om naar elk concert te gaan. “Dan delen we dezelfde missie!” roep ik enthousiast. Hij lacht en knikt.

Advertentie

Niet elk moment hoeft leuk te zijn

“Het belangrijkste dat ik heb gemerkt nu ik naar klassieke concerten ga, hoe sterk die ervaring verschilt van een optreden van een band. Je telefoon moet uit, je moet zitten en je kop houden, soms kijken mensen je zelfs al aan als maar even je keel schraapt tijdens het concert. Alle prikkels zijn uit, je kan nergens heen en je kan alleen maar ontvangen. Dan heeft het wel impact.”

Ik vertel Marco over hoe ik mijn aandacht totaal niet in bedwang kon houden bij het stuk van ten Holt. “Dat hoeft ook helemaal niet,” zegt hij. “Je gedachten mogen best afdwalen, dat hoort er gewoon bij. Ik heb altijd wel een moment dat ik me ga vervelen bij zo’n concert, maar na een tijdje grijpt het me dan toch weer. Ik denk dat het juist helpt om die andere stukken juist extra te waarderen.”

Vindt hij dat niet heel frustrerend? “Jawel,” zegt hij. “Maar je hebt frustratie nodig om het positieve te kunnen ervaren.”

Tekeningen met dank aan Geert Kraaijenbrink

De maestro

Marco leidt me naar de concertzaal waar een repetitie plaatsvindt voor de 8e symfonie van Bruckner, die later die week wordt uitgevoerd. Het is een openbare repetitie – in de zaal zitten her en der groepjes mensen verspreid. Wij nemen plaats achter het orkest, en kijken dus de muzikanten op hun rug en het publiek en de dirigent in het gezicht.

Het stuk is luid, dreigend, spectaculair. Tegenover me op de voorste rij, vlak bij de luide hoorns, zit een jongetje van een jaar of acht, met een zuur gezicht en zijn handen stevig op zijn oren gedrukt. Zelf vind ik het wel vet, al dat geweld. Het is totaal het tegenovergestelde van het serene, langzame gekabbel van het stuk dat ik eerder hoorde. Hier gebeurt tenminste wat.

Advertentie

Het stuk wordt geleid door de Canadese dirigent Yannick Nézet-Séguin, die naast het Rotterdam Philharmonisch ook orkestleider is van het Orchestre Métropolitain van Montréal en het prestigieuze Philadelphia Orchestra. Afgelopen jaar werd hij uitgeroepen tot beste klassieke musicus van het jaar door het prestigieuze blad Musical America, en hij werd twee keer genomineerd voor een Grammy.

Yannick Nézet-Séguin

De dirigent gaat volledig in het stuk op. Hij staat te dirigeren zonder stokje, alsof hij de muziek met zijn handen tot pieken en dalen masseert. Zijn ogen zijn een groot deel van de tijd gesloten, en als ze open gaan kijkt hij met een intense blik naar iemand in het orkest, alsof hij een gespreksleider is die het woord geeft aan een van de deelnemers.

Zijn enthousiasme is aanstekelijk. “Ik begin het wel te voelen,” zeg ik tegen Marco als de repetitie is afgelopen. Ik spreek mijn bewondering uit voor de intensiteit van de dirigent, waarna Marco voorstelt dat ik hem morgen wel kan spreken als ik wil.

Heel even twijfel ik, geïntimideerd door de status van de dirigent en mijn eigen onwetendheid. Marco ziet mijn aarzeling aan mijn gezicht, en doet er een schepje bovenop: “Yannick is een superster van de klassieke muziek. Als zo’n kans zich voordoet zeg je al je afspraken af om hem te interviewen, toch?”

Gá gewoon

Ik ontmoet Yannick Nézet-Séguin een dag later. Het is duidelijk dat zijn enthousiasme tijdens de repetitie geen act was: dit is een man die de liefde voor de muziek diep in zijn vezels heeft zitten. Ondanks zijn supersterrenstatus is Yannick geen figuur met sterallures. Hij is open, lijkt me met veel plezier te woord te staan en stelt me meteen op mijn gemak. We zitten op een bank in zijn bescheiden kleedkamer, waar verder alleen een vleugel staat. Hij spreekt met een brede glimlach op zijn gezicht, en zijn handen bewegen alsof hij ook tijdens het praten aan het dirigeren is.

“Hoeveel moet je van klassieke muziek weten om het te kunnen waarderen?” vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. “Niets, in principe. Daar ligt denk ik de kern van waarom concertzalen zo veel moeite hebben om een jong publiek aan te trekken. Een van onze problemen, in de klassieke muziekwereld bedoel ik, is dat we de boodschap uitstralen dat je de muziek moet ‘begrijpen’. Dat je er eerst veel over moet weten om het te kunnen waarderen.”

Advertentie

“Het gaat er niet om dat je van tevoren de biografie van Brückner uitleest en dan met een geleerd gezicht in de zaal zit te luisteren, of dat je elk moment van een stuk gegrepen bent. Soms zit je drie kwartier te luisteren en doet het je niets, totdat je ineens tien minuten enorm gegrepen wordt en de tranen in je ogen staan.”

“Een van de mooiste dingen die een concert kan bieden is een gevoel dat vergelijkbaar is met wat je misschien kan hebben op een festival. Dat gevoel dat je in het moment zit, dat je drijft op de muziek en die voor jezelf ervaart, maar met de realisatie dat de mensen om je heen allemaal hetzelfde meemaken.”

“De beste tip die ik kan geven is: gá gewoon. Muziek is het beste als je het eerst live hoort, dat is toch echt niet hetzelfde bij een opname. Zelfs als het een hele goeie opname is, dan heb je nog steeds niet dat gevoel van ruimte.

Als ik hem vertel over mijn ervaring met het stuk van Simeon ten Holt, lacht hij vriendelijk en zegt: “ik denk dat het feit dat je dat niet zo leuk vond niet per se aan het stuk zelf ligt, maar meer aan dat je je wegglippende aandacht als falen beschouwde.”

“Denk je dat klassieke muziek überhaupt wel weggelegd is voor jonge mensen?” vraag ik. “Is onze generatie misschien niet gewoon te kort van aandacht geworden? Meer van de tweets, minder van de longreads?”

Yannick gaat verzitten en kijkt een tijdje nadenkend langs me heen. “Ja, ergens wel,” begint hij bedachtzaam. “Onze vorm van muziek begint steeds meer af te wijken van al het andere dat je tegenwoordig wordt aangeboden, niet alleen in muziek maar in alles. Een liedje van vijf minuten vinden we tegenwoordig al lang. Een journalistiek artikel dat langer dan een kwartier duurt om te lezen: vergeet het. En dan spelen wij deze lange symfonieën, die vaak een half uur, een uur of langer duren – dat schrikt sommige mensen af.”

Advertentie

“Maar tegelijkertijd zijn mensen – ook jonge mensen – op zoek naar iets dat ze even kan lostrekken uit dat snelle leven. Misschien kan klassieke muziek juist dat wel bieden. Sommige stukken zijn nu eenmaal uitdagender dan andere. Maar het resultaat is dat je er, door de moeite die je erin steekt, ook meer uit kan halen.”

“Haast meditatief, dus?” vraag ik. “Inderdaad. Het is een manier om in contact met jezelf te komen.”

De laatste horde

In de trein terug naar huis krijg ik het gevoel dat ik al best wat geleerd heb over de muziek, maar ook iets diepers. Wat ik over muziek leer, lijkt voor een deel ook van toepassing op het hele leven. Er zitten mindere delen in, dieptepunten zelfs, maar waar het uiteindelijk om draait is dat je de kleine momenten die iets met je doen tot je laat doordringen, ze echt ervaart. Dat is een waardevolle les, denk ik, zeker in een tijd waarin aandacht (mijn aandacht niet uitgezonderd) een behoorlijk kostbaar en onbetrouwbaar goed is.

Maar ik ben er nog niet.

Alle muziek is seks

Die avond loop ik voor de derde keer die week het imposante concertgebouw van het Rotterdam Philharmonisch Orkest binnen.

Het Rotterdam Philharmonisch was zo vriendelijk om me kaartjes te geven voor een uitvoering van Bruckner, in hun serie Core Classics. Het is een serie concerten die speciaal bedoeld is om in een iets informelere setting kennis te maken met de topstukken van de klassieke muziek. Het stuk van de avond is de achtste symfonie van Bruckner, waar ik eerder ook de repetitie van heb gezien.

Advertentie

Na al die gesprekken heb ik het gevoel dat ik een heel eind gekomen ben - in elk geval is mijn tred richting het concertgebouw heel wat zelfverzekerder nu. Hier loopt een man die niet bang is voor verveling. Een man die klaar is voor de uitdaging.

Ik stap binnen in de volle zaal, waar het orkest bezig is met het stemmen van hun instrumenten. Het geluid van tientallen instrumenten die rond een enkele noot rondfladderen voegt zich bij het zachte geroezemoes van het publiek. Dan valt het stil en komt Yannick, die het stuk dirigeert, onder luid applaus het podium opgelopen.

Bruckners achtste is een stevig stuk, met een groot orkest en een boel koperblazers, die met z’n allen een flink kabaal kunnen maken. Het eerste deel van het stuk, dat iets minder dan een kwartier duurt, zet de toon: het begint dreigend, met veel lage tonen, en eindigt met een luide, intense climax. Ik kijk de dirigent nu op zijn rug en ik zie hem zwoegen. Yannick dirigeert met zijn hele lichaam, lijkt het. Bij de luide stukken staat hij bijna te springen op zijn plek, wild gebarend en met zijn armen hoog in de lucht, alsof hij het stuk met zijn schouders de lucht in probeert te duwen.

Ook in deze zaal heb ik het warm, en ook bij dit stuk zit ik af en toe af te dwalen met mijn gedachten. Maar het is anders nu. Ik zit er niet zo mee. Het krampachtige is eraf. Dat komt ook doordat het zo luid is. Het maakt het een stuk makkelijker om even mijn trui uit te trekken zonder het gevoel te hebben dat ik met het geritsel allerlei lieden om me heen uit hun tere concentratie trek.

Ook merk ik dat het stuk haast bewust met mijn aandacht lijkt te spelen: er zijn delen die anticipatie opbouwen van een groot hoogtepunt, maar die op het moment suprême haast plagend net een stapje terug doen. Het lijkt wel of er iets seksueels in het stuk zit: steeds een beetje opbouwen, dan plagend inhouden, en zo de druk opbouwen tot een grote ontlading. Als ik Yannick er na afloop naar vraag, zegt hij: “Vooral in het derde deel gaat het over liefde. Bruckner heeft nooit een geliefde gehad, en dat is altijd een drama in zijn leven geweest. Die frustratie voel je heel goed. Het heeft zeker iets seksueels. Maar alle muziek is seksueel, denk ik.”

Het derde deel is het klapstuk van de symfonie. Er zit een hele lange trage opbouw in, die bijna een half uur duurt. Dan, op bijna driekwart in het stuk, zet de grote climax in, in een aantal golven die steeds heftiger worden. Achterin het orkest zit een man zonder instrumenten die ik al het hele stuk niets heb zien doen. Maar nu gaat hij staan en pakt hij twee bekkens die hij vervaarlijk boven zijn hoofd zwaait. Rollend komt het stuk tot een hoogtepunt met twee harde bekkenslagen die als een schokgolf door de zaal schieten.

Met kippenvel zit ik in de zaal. Ik heb haast de neiging om te applaudisseren, maar het stuk is nog niet afgelopen – het gaat nog ruim twintig minuten door. Ik dwaal weer af, maar het is niet erg meer. Ik heb er iets uitgehaald. Het deed me iets.

Zonder de warme samenwerking met het Rotterdam Philharmonisch Orkest was dit artikel een bijzonder karige bedoening geworden. Mijn speciale dank aan Marco van Schaardenburgh en Yannick Nézet-Séguin voor hun geduld met mijn ongetwijfeld schokkende onwetendheid.

Als je zelf ook geïnteresseerd bent, is Core Classics van het Rotterdam Philharmonisch een goeie plek om te beginnen. Het eerste stuk van het komende seizoen is de vijfde symfonie van Mahler, dat door zowel Yannick als Marco onafhankelijk werd genoemd als een uitstekend ‘instapconcert’. Tot 27 jaar kost een kaartje maar een tientje. Daarboven hebben wij korting voor je geregeld: als je bij je reservering de bestelcode “Creatorsproject” vermeldt, krijg je 20% korting.