FYI.

This story is over 5 years old.

Kunst

Waarom word je toch altijd zo intens moe in musea?

Het fenomeen van museummoeheid wordt al 100 jaar onderzocht. Hier de belangrijkste bevindingen.
Iedere museumganger ooit na ongeveer een uurtje kunstkijken. Via Wikicommons

Misschien komt het doordat ik ouder word en mezelf nooit meer écht fit voel, maar geen plek op aarde maakt me zo intens moe als een museum. Wat begint als een dag vol goede moed slaat in een tijdsbestek van ongeveer een uur meestal om in een bittere onverschi over alles dat met kunst te maken heeft. Mijn benen zijn moe, m’n rug doet zeer en alles wat ik wil is thuis onder een dekentje liggen. Eenmaal buiten gaat het eigenlijk meteen wel weer prima met me.

Advertentie

Een kleine rondvraag leerde me dat ik niet de enige ben: museummoeheid is een dingetje, en zowat ieder museum heeft voor iedere zaal vol prachtige kunst ook een overvol bankje museumgangers die met betraande ogen naar de vloerbedekking zitten te staren. Hoe kan dat? Is er iets inherent vermoeiends aan het kijken naar kunst? Komt het door de overmaat aan bejaarden waaraan je je onbewust gaat spiegelen? Zijn musea gewoon hele saaie plekken?

Ditte

Het zijn vragen die ook de wetenschap heeft beziggehouden. In 1916, precies honderd jaar geleden dus, werd er voor het eerst naar het fenomeen van Museum Fatigue gekeken door de Amerikaan Benjamin Gilman. In een van de eerste gedragsonderzoeken in een museum ooit wilde hij weten waarom het kijken naar kunst zo vermoeiend is. Gilman bedacht een experiment waarbij hij bezoekers van het Boston Museum of Fine Arts vroeg een soort speurtochtachtige vragenlijst over de tentoongestelde kunst in te vullen. De grap, voor Gilman dan, was dat ze de kunst zeer uitvoerig en van heel dichtbij moesten bestuderen om de vragen te beantwoorden. Ondertussen nam hij stiekem foto’s en analyseerde die:

"Much bent"

De conclusie van Gilman: je kunt kunst beter op ooghoogte hangen, anders begint het vermoeiend te worden. “Ervan uitgaande dat de museumbezoeker gemiddeld 160 cm groot is, zal zijn oog zich op pakweg 150 cm van de grond bevinden. Voor een goede inspectie van een kunstwerk is het dus slim als een kunstwerk niet meer dan dertig centimeter van de ooghoogte is verwijderd.” Niet de meest wereldschokkende ontdekking, maar honderd jaar geleden had hij nog best een punt. Toen werden veel van de tentoongestelde ‘artefacten’ namelijk in kabinetten gezet, waarvoor je soms op je hurken moest om ze te kunnen zien.

Advertentie

Vandaag de dag is dat alleen bijna nooit meer het geval. Als musea iets begrijpen, dan is het wel dat ze hun tentoonstellingen behapbaar en overzichtelijk moeten houden. Op de website van het Van Gogh Museum staat bijvoorbeeld niet voor niets bij de openingstijden prominent vermeld dat een bezoekje slechts een uur en vijftien minuten kost. “Beloofd!” roepen ze er bijna bij.

Ook het Stedelijk Museum voelt de noodzaak voor korter. Dit jaar werd er een speciale tour voor in het leven geroepen – Stedelijk X – waarbij zes invloedrijke jonge Amsterdammers een luistertour door het museum samenstelde van niet meer dan tien werken. “Het is een korte, snelle tour langs de highlights van het museum, dus geen uren langs alle tekstbordjes,” laat de persvoorlichter weten.

Maar is dat dan de oplossing: nóg kortere bezoekjes? Is museummoeheid niet eerder een geestelijke dan lichamelijke uitputtingsslag? In een artikel over het onderwerp oppert Nilofar Shamim Haja het tweede. Vaak ben je na een tijdje in het museum gewoon ‘op’, stelt ze, en is iedere nieuwe visuele prikkel er één te veel. Ze schrijft: “Museummoeheid zou niet begrepen moeten worden als een fysieke moeheid, maar meer als een tanende interesse of zelfs onverschilligheid voor datgene dat tentoongesteld wordt.”

Een "tanende interesse of zelfs onverschilligheid voor datgene dat tentoongesteld wordt" (via)

Het idee dat je het na een tijdje wel zo’n beetje gezien hebt, wordt ook in latere onderzoeken naar museummoeheid ondersteund. In een vaak aangehaald onderzoek onder leiding van John Falk uit 1985 werden museumbezoekers verdekt gevolgd terwijl ze door een expositie liepen. De onderzoekers merkten op dat de bezoekers daarbij steeds selectiever werden: hoe verder ze in de tentoonstelling kwamen, hoe vluchtiger de tentoongestelde kunst werd bekeken.

Advertentie

Die afnemende interesse is ook gevonden in dierentuinbezoekjes. Uit een onderzoek in het reptielenhuis van de Birmingham Zoo bleek dat reptielen aan het begin veel meer aandacht kregen dan hun soortgenoten aan het einde van de route. Het interessante was dat toen de bezoekersstroom werd omgedraaid het gedrag hetzelfde bleef: de reptielen die voorheen nauwelijks aandacht kregen werden nu bedolven onder de aandacht.

Het klinkt herkenbaar. Aan het begin van een expositie lees je nog braaf alle bordjes, aan het eind blijf je alleen nog even staan bij dingen die je écht trekken. Een mens heeft nu eenmaal maar een beperkte hoeveelheid aandacht te vergeven. Is er dan helemaal geen remedie?

Jawel: bankjes. In een onderzoek genaamd Seating and sitting in the V&A: An observational study haalt museumdirecteur Tillie Baker meerdere onderzoeken over de inrichting van publieke ruimtes aan om het belang van bankjes in het museum te onderstrepen. Ze schrijft: “We beschouwen zitplaatsen als een van de belangrijkste voorzieningen in de publieke ruimte, aangezien men alleen langdurig rond kan blijven hangen als de mogelijkheid tot zitten bestaat. Als die mogelijkheid er niet of beperkt is, loopt men door. Goede publieke ruimtes stimuleren lummelen.”

Een vrouw naar mijn hart, deze Tillie. Want natuurlijk is dat het. Het meest vermoeiende aan een dagje museum is helemaal niet dat de kunst niet op ooghoogte hangt, de expositie te lang is of omdat het je geest overmatig vermoeid. Het meest vermoeiende aan een museum is dat we geen ruimte hebben om er te ontspannen, zowel lichamelijk (bankjes) als geestelijk (lummelen). We zien kunst als een veel te serieuze aangelegenheid. Het is tijd om daar wat aan te veranderen.